Spring naar content


Bibliografie

Seinen (1924)

Songs of Kalua (1927)

Van pij en burnous (1927)

De bries (1929) Harten en brood (1933) Weerlicht (1933) Alarm (1934) Het land van de dorst (1935) Harmonika (1939) In excelsis (1947) IX gedichten (1947) Kinderen der mensen (1954) Rond Jezus' kleed (1954) Sint Eloy (1956)


Links


95. Albert Kuyle

1904-1958

Albert Kuyle (Utrecht, 1904 – Utrecht, 1958), pseudoniem van Louis Maria Albertus Kuitenbrouwer, was dichter, schrijver en journalist. Hij debuteerde in 1924 met de dichtbundel ‘Seinen’.

Albert Kuyle groeide op in een katholiek middenstandsmileu. Op zestienjarige leeftijd ging hij de journalistiek in bij het Utrechts dagblad ‘Het Centrum’. In 1929 trouwde hij met Magdalena van Rees en samen kregen ze negen zoons en drie dochters.

Kuyle was één van de oprichters van het tijdschrift ‘De Gemeenschap – Maandschrift voor Katholieke Reconstructie’ (1925-1941). Onder zijn literaire bijdragen vielen vooral de korte verhalen op, die hij publiceerde in ‘De Bries’ (1929) en ‘Weerlicht ‘(1933). Met deze bundels verwierf Kuyle faam als getalenteerd literator en leverde hij een bijdrage aan de vernieuwing van het proza. Hendrik Marsman en andere jonge schrijvers schaarden zijn vitalistische novellen vanwege hun functionaliteit en filmisch karakter onder de nieuwe zakelijkheid. Hij fungeerde tot zijn vertrek als redactielid van het blad. Aan het begin van de jaren dertig ontstond namelijk onenigheid over de te volgen koers van het tijdschrift. De redactie werd hierdoor in twee kampen verdeeld. Kuyle en de zijnen richtte in 1933 het concurrerend tijdschrift ‘De Nieuwe Gemeenschap’ (1934-1936), een blad dat vanuit een radicaal katholicisme overging in fascisme en fel antisemitisme. Kuyle publiceerde inmiddels onder een tweede pseudoniem, “Van Olderzael’, en hij vervulde een belangrijke positie in de antisemitische beweging “Zwart Front”.
Wegens geldproblemen richtte Kuyle in 1936 zijn reclamebureau Maxim Reclame op. Uitgeverij Spectrum was klant bij zijn reclamebureau en dat leidde tot een redacteurschap, het uitgeven van Kuyles belangrijke novellenbundel ‘Harmonika’ (1939). In de oorlog richtte hij een clandestiene uitgeverij op, In Duysent Sorghen, waar met name katholieke auteurs, waaronder hijzelf, publiceerden.

Zijn fascistische verleden kwam hem na de oorlog op een gevangenisstraf en uitsluiting uit de journalistiek en letterkunde te staan. Desondanks bleef Kuyle bij, met name katholieke uitgeverijen en tijschriften, publiceren. Zo was hij redacteur bij het Jezuïtische tijdschrift ‘De Linie’ en publiceerde hij zijn werkervaringen voor een religieuze hulporganisatie in zijn laatste roman ‘Kinderen der mensen’. Ook schreef hij hoorspelen voor de KRO. Als auteur van betekenis had hij echter afgedaan.

Kuyle overleed in maart 1958.

 

 

Fragment uit ‘Harten en brood‘(1933)

Loont het eigenlijk nog de moeite een roman te schrijven? Er zijn er duizenden en duizenden geschreven, en ze zijn overvloedig gelezen. Alle schrijvers hadden een bedoeling, en een geheim verlangen naar het overgroot resultaat. Er is bijna geen enkel stukje grond meer over dat niet beschreven is, geen menschentype of het heeft model gezeten. De hartstochten en de deugden, zij kregen beide hun deel, en het leven blééf triestig spoelen rond de huizen, waarin gelezen en geschreven werd.

Bijna zijn de boeken overbodig. Geen geschiedenis van jaren en levens lang hoeft meer te worden saamgedrongen op een handvol papier, nu het leven zelf een nieuw tempo kreeg, en het ongeluk sneller neerschiet en toegrijpt dan het woord, dat slechts van verre volgen kan.

In iedere courant ligt het leven bloot, tot op de moegezeulde spieren en de verwoeste zenuwen toe. Open, leeggehaald, van elkander gebogen. Wat blijft er nog verborgen? Wat heeft de lezer niet dieper aan den lijve en aan de ziel ondervonden dan de schrijver hem zeggen kan?

Ik zal tòch een roman schrijven. Een roman over harten en brood. Over gewone, ongetelde menschenharten, en over gewoon, doelloos en veelvuldig brood. Over harten, die verlangen naar rust en ontferming, over brood dat, eens heilig, beduimeld en vertrapt geworden is, tot het gelijk was aan geld en schande.