Spring naar content

Foto: Herbert Behrens / Anefo

Bibliografie

Kleine prozastukken (1911)

Zeeuwsche mijmeringen (1919)

Het land van wind en water (1921)

Lusten en lasten der redeneerkunst (1926) De derde (1928) De kritische reis (1928) Journalistieke geheimen (1930) De donkere poort (1931) De vertelster weerspiegeld (1931) De drang der zinnen in onze tijd (1933) De luchtheld (1935) Het welkom schandaal (1935) Kaïn en Abel (1935) De goede herder (1936) De zwerver met de toverfluit (1938) Moeder en kind (1938) Nederland in de branding (1938) Noord-Brabant en Zeeland (1938) Vredenhof (1938) Een kapper over een professor (1939) Van stamelaar tot redenaar (1940) Hemeltje-blauw (1950) Ontmoetingen met schrijvers (1956) De hoorn der Schelde (1939 ca.)


Links


94. P.H. Ritter Jr.

1882-1962

P.H. Ritter jr. (Utrecht, 1882 – Houten, 1962) was auteur, criticus en journalist. Hij debuteerde in 1911 met ‘Kleine prozastukken’.

Pierre Henri Ritter groeide op als zoon van de Remonstrantse dominee P.H. Ritter en zijn vrouw Isaline Gowthorpe. Zijn eerste levensjaren bracht hij samen met zijn ouders en zijn jongere broer Cok door in Maliebaan 49. Het huishouden kende vele inspirerende gasten, waaronder Multatuli, een vriend van Ritter senior. Ritter ging in 1886 naar de ‘Franse’ bewaarschool ‘la Salle d’Asile de l’Eglise Wallone d’Utrecht’, gelegen achter de Pieterskerk en hij heeft er op ‘de school van Laméris’ gezeten op het Schoolplein bij de Schoolstraat, een zijstraat van de Nachtegaalstraat. In 1891 verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar vader Ritter hoofdredacteur werd van ‘Het Nieuws van den Dag’. Ritter trad in de voetsporen van zijn schrijvende vader. Het journalistieke talent blijkt al uit stukken voor de schoolkrant tijdens zijn Amsterdamse gymnasiumtijd. Na zijn eindexamen ging Ritter rechten studeren in Amsterdam en vervolgens in Utrecht, waar zijn vader Hoogleraar werd. In 1909 rondde hij deze studie af en zocht vervolgens een ambtelijke carrière. In 1911 trouwde hij met Cornélie Marguérite Landré en samen kregen ze twee zoons en een dochter.

In 1918 werd Ritter hoofdredacteur van het ‘Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad’. Hij zou dit tot 1934 blijven en in deze functie een hele generatie Utrechtse schrijvers aan het werk zetten. Het blad zat aan de Oudegracht (nu Aboriginal Art Museum). Ook was hij gezaghebbend radiorecensent van de AVRO. Van 1928 tot 1957 , met uitzondering van de jaren ’40-’45, verzorgde hij wekelijks het ‘Boekenhalfuur’. Hij was niet geheel onbeïnvloedbaar: een biljet van 25 gulden in een recensie-exemplaar kon wonderen doen. Ritter sprak dan de fameuze woorden: ‘Reeds het openslaan van dit boek was een waar genoegen.” Daarnaast was hij een groot redenaar: schreef daarover het handboek ‘Van stamelaar tot redenaar‘.

Tijdens de oorlog werd Ritter al vroeg gearresteerd. Hij bracht vervolgens vier jaar door in verschillende kampen. In 1944 kwam hij op vrije voeten en fietste hij van Vught naar Utrecht. Na de oorlog werkte hij in de programmaleiding van de AVRO. Hij ontving de zilveren stadspenning van de gemeente Utrecht en in 1962 ontving hij de J.H. Donnerprijs van de Nederlandse Boekverkopersbond. Ritter overleed twee dagen na de prijsuitreiking – die hij zelf wegens ziekte niet kon bijwonen – op bijna 80-jarige leeftijd.

Zijn opvolger bij de radio, Jan van Herpen, schreef de biografie ‘Met bestendig jeukende pen’ over zijn leven.