Spring naar content


Bibliografie

Verzen (1923) Penthesileia (1925) De anatomische les (1926) De vliegende Hollander (1927) Gerard Bruning. Nagelaten werk (1927) Nagelaten werk (1927) Paradise Regained (1927) De lamp van Diogenes (1928) De vijf vingers (1929) Witte vrouwen (1930) Kort geding (1931) Vera (1931) Voorpost (1931) De dood van Angèle Degroux (1933) Tegenonderzoek (1933) Porta Nigra (1934) De immoralist, van A. Gide (1935) Porta Nigra (tweede druk) (1935) Heden ik, morgen gij (1936) Herman Gorter (1937) Critisch proza (1938) Menno ter Braak (1939) T. de Pascoaes, de dichter der vriendschap (1939) T. de Pascoaes Paulus de dichter Gods (1939) Tempel en kruis (1940) Aldus sprak Zarathoestra, van Nietzsche (1941) Brieven over literatuur (1945) T. de Pascoaes Verbum obscurum (1946)


Links


6. Hendrik Marsman

1899-1940

Hendrik Marsman (Zeist, 1899 – Het Kanaal, 1940) was dichter en advocaat. Hij debuteerde in 1923 met de bundel ‘Verzen’.

Hendrik Marsman (Zeist, 1899 – Het Kanaal, 1940) was een dichter, die in Utrecht zijn rechtenstudie afmaakte. Na zijn huwelijk werkte hij een aantal jaren als advocaat. Met enkele onderbrekingen woonde hij ongeveer tien jaar in Utrecht, van 1926 tot 1936. Het laatste jaar lunchte hij elke vrijdag met Martinus Nijhoff. Veel contact had hij ook met de auteurs rond het katholieke tijdschrift ‘De Gemeenschap’. Tijdens een van zijn dwaaltochten langs de Nieuwegracht ontstonden de eerste regels van een gedicht. Met die inspiratie spoedde hij zich naar de dichtbij gelegen Openbare leeszaal aan de Voetiusstraat waar hij onder de groene leeslamp het vers met trillende hand noteerde. Hij schreef een aantal gedichten over de stad, bijvoorbeeld over de Nieuwe Gracht. Zijn cyclus ‘Tempelen en kruis’ is vrijwel geheel van strofe tot strofe na te lopen in Utrecht.

In het jaar 1927 huwde Marsman de Rotterdamse onderwijzeres Rina Louise Barendrecht. Hij reisde veel en heeft veel in het buitenland gewoond, waaronder in Zwitserland en Frankrijk. Van 1925 tot 1931 was hij redacteur van ‘De Vrije Bladen’. Hij publiceerde verschillende literaire manifesten in het tijdschrift. Daarna publiceerde hij voornamelijk in het vernieuwende literaire tijdschrift ‘Forum’.

Na zijn middelbare opleiding ging hij rechten in Leiden en Utrecht volgen. Van 1929 tot 1933 was hij werkzaam als advocaat. Tijdens zijn studententijd debuteerde hij reeds als dichter. En in 1935 besloot hij zijn praktijk op te zeggen om zich volledig aan de letterkunde te wijden. In zijn boek ‘Zelfpotret van J.F.’ vermeldt Marsman het volgende: “Ik had een bijzondere voorkeur voor het dode stuk bij de Agnietenstraat, en dromend liep ik langs het slapende water tussen de stille huizen en de kruinen der bomen, beneden op de werf. Aan het eind van de grachtstond ik een ogenblik stil voor Paushuize, op de mooiste vijfsprong van de stad. Ik liep de Trans door en sloeg bij het Wed nog een blik op de kerk, een geweldig voorwereldlijk rotsblok in de langzaam vallende avond.”

Eind jaren ’30 vestigde hij zich met zijn vrouw in Frankrijk in de buurt van Beaune. Na de Duitse inval besloten ze via Bordeaux naar Engeland te vluchten. In de nacht van 20 op 21 juni 1940 werd hun geschip getorpedeerd door een Duitse duikboot, waarbij de meeste opvarenden, inclusief Hendrik Marsman, verdronken. Zijn vrouw was een van de overlevenden.

Op de muur van de Domstraat 8 te Utrecht staat een citaat van Marsman vermeld: “Geen stijl, maar des te meer karakter heeft de stad, een harde en benepen eigenzinnigheid, die zich de maat van alle dingen waant…”

De hand van den dichter uit ‘Verzamelde gedichten’ (1941)

“Glazen grijpen en leegen;
veel jagen en reizen;
vrouwen omhelzen en streelen;
strijden op felle paarden
en blinkende wateren splijten;
spelen met licht en donker;
den dag en den nacht doorrijden
onder fluweel en schaduw en
flonkrende sterrebeelden.

het staat niet in mijn hand gegrift;
en een hand is een leven, een lot;
ik lees slechts in fijn scherp schrift
– en dit geldt voor vroeger en later –
weinig liefde en wijn, veel water,
soms een racket, een zweep, maar
stellig nimmer een zwaard.

zoo is mij enkel bewaard
langzaam maar vast te verwijven
in nijver monnikenwerk:
bidden en verzen schrijven
geel op geel perkament,
en mijn hand alleen te verstrengelen
met mijn eigen andere hand
en in een cel te versterven
oud op een houten bank.”