Spring naar content

Foto: Prijzen Jan Campert Stichting uitgereikt te Den Haag, v.l.n.r. mr. A.J. Herzberg, burgemeester Kolfschoten (reikt prijzen uit), Gertie Evenhuis, C.J.E. Dinaux en en L. Th Lehmann (CC) Joop van Bilsen / Anefo

Bibliografie

Dag- en nachtlawaai (1940) Subjectieve reportage (1940) Schrijlings op de horizon (1941) Het verbreken (1944) Rubaiyat of Kemal Isma'ili (1944) Verzamelde gedichten (1947) Gedichten (1948) De pauwenhoedster (1955) Het echolood (1955) Een steen voor Hermes (1962) Who's Who in Whatland (1963) Tussen Medemblik en Hippolytushoef (1964) Luxe (1966) De galeien (1987) The polyeric quest: renaissance and baroque theories about ancient men-of-war (1995) De queeste naar de multireme (1995) Vluchtige steden (en zo) (1996) Gedichten 1939-1998 (2000) Toeschouw (2003) Wat boven kwam (2006) Bescheiden kunsten (2008) Laden ledigen (2008) Schoon schip (2010)


Links


51. L. Th. Lehmann

1920

L. Th. Lehmann (Rotterdam, 1920 – Amsterdam, 2012) was dichter, meester in de rechten, doctor in de letteren, (scheeps)archeoloog, prozaïst, vertaler, essayist, componist, tekenaar en muziekkenner. Hij debuteerde in 1940 met de bundel ‘Dag- en nachtlawaai’.

Louis Lehmann was een veelzijdig mens. Tot op hoge leeftijd trad hij op met poëzie en draaide hij jazzplaten. Hij heeft in zijn leven veel verschillende pseudoniemen gebruikt, waaronder S. Colmar, Georges Ferre, Kemal Isamïli en Martin Holme.

Als jonge jongen maakte Lehmann, zoon van een scheepskapitein, al reizen naar Hamburg, Antwerpen en Londen. Vanaf 1932 ging hij naar de HBS in Schiedam. Hier begon hij te dichten en te tekenen. Lehmann’s eerste dichtbundels, ‘Subjectieve Reportage’ en ‘Dag- en nachtlawaai’, verschenen in 1940, het jaar waarin hij naar Utrecht verhuisde.

In 1941 slaagde Lehmann voor het staatsexamen Gymnasium-A. In datzelfde jaar ontstond het surrealistische tijdschrift ‘De Schone Zakdoek’, waar Lehmann vanaf het begin aan meewerkte. Hierover staat op zijn website te lezen: “Een jaar eerder was Lehmann naar Utrecht verhuisd, waar hij korte tijd het huis aan de Parkstraat deelde met Max de Jong, die hem inroduceerde bij Gertrude Pape en Theo van Baaren. Later, ook toen hij in Amsterdam en Leiden woonde, bezocht Lehmann geregeld bijeenkomsten bij Gertrude Pape in de woning aan de Bemuurde Weerd en bracht er gewoonlijk ook de nacht door. Andere geregelde bezoekers daar waren o.a. Emile van Moerkerken, Chris van Geel en Cees Buddingh. Hier ontstond ook het (legendarische) Surrealistische Tijdschrift De Schone Zakdoek, waarvan het eerste nummer in april 1941 verscheen. Sommige nummers hadden een speciaal thema, zoals surrealisme of limmericks.
Tussen begin 1942 en 1944 verscheen er elke twee maanden een dubbelnummer. Door de oorlogssituatie was het daarna nauwelijks mogelijk om samen te komen. Er verschenen 36 nummers, samen goed voor 1200 pagina’s.”

Na de oorlog studeerde hij rechten in Leiden en in 1953 begon hij in Amsterdam de studie Klassieke talen, als opstap voor Archeologie, waar zijn belangstelling naar uit ging. In de jaren die daarop volgden deed Lehmann veel archeologisch onderzoek, in het speciaal in de scheepsarcheologie. In 1974 kreeg hij een reisbeurs, zodat hij onderzoek kon doen naar galeien (schepen uit de Oudheid die mede door roeiers werden aangedreven).

Lehmann promoveerde in 1995 in de Scheepsarcheologie op zijn studie over galeischepen. Meteen daarna hief hij zijn ban op literaire publicaties op en het jaar daarop publiceerde hij de dichtbundel ‘Vluchtige steden (en zo)’. Naast zijn wetenschappelijke en literaire werk heeft Lehmann zich ook altijd geïnteresseerd in de muziek, vooral Zuid-Amerikaanse muziek. Zingen, dansen en musiceren behoorden dan ook zijn hele leven tot zijn overige bezigdheden.

 

Vertrek uit het tijdschrift ‘Libertinage’ (1951)

Aan het strand van de zee waar de herder wind
zijn schapen drijft over de zee,

begint steeds weer ’t verhaal; de Odyssee,
’t verhaal dat alle verhalen begint.

Wat geef ik om Penelope
wanneer ik mijn Calypso vind,

Penelope en zij
lijken zoveel op elkaar en op mij.

Het zeil van de boot is een deken
waaronder ik slaap met de maan,

net als thuis, maar nu ben ik zeker
ergens anders weer op te staan.

Misschien op het donkere eiland
waar iedereen nu wel van weet,

maar waar ik alleen ’s nachts kan leven,
want overdag zie ik de zee.