Spring naar content


Bibliografie

Na vijftig jaar. Noodige en overbodige opheldering van Camera Obscura (1888) Camera Obscura (1871) Madelieven (1869) Over kinderboeken. Gesprek met Crito (1867) Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1863) Verpoozingen op letterkundig gebied (1856) Korenbloemen (1853) Twaalf preeken (1845) Proza en poëzy (1840) Camera Obscura (1839) Gedichten (1838) Guy de Vlaming (1837) Kuser (1835) De masquerade (1835) Jose, een Spaansch verhaal (1834)


Links


47. Nicholaas Beets

1814-1903

Nicolaas Beets (Haarlem, 1814 – Utrecht, 1903) was een dichter, predikant en hoogleraar kerkgeschiedenis en ethiek. Hij is ook wel bekend onder het pseudoniem ‘Hildebrand’.

Van 1833 tot 1839 studeerde Beets theologie aan de Rijksuniversiteit van Leiden en promoveerde hier in 1939 tot doctor in de theologie. Tijdens zijn studie leerde hij de Engelse dichter Byron kennen en schreef vervolgens gedichten in diens trant, zoals in ‘José’ (1834), ‘Kuser’ (1835) en ‘Guy de Vlaming’ (1837).

Beets was huisvader van een groot gezin. Bij leven zeer geliefd en vereerd: bij zijn zeventigste verjaardag werden trams en de straat waar hij woonde (de Boothstraat tussen Janskerkhof en Voorstraat, nu Beetshuis) met vlaggen versierd. Hij dichtte over van alles, ook over de aanleg van de waterleiding in Utrecht. Zijn beroemdste prozaboek, De Camera Obscura (1839), speelt echter in zijn eerdere woonplaats Haarlem.

Nicolaas Beets overleed in 1903 in Utrecht en werd begraven op begraafplaats Soestbergen. Volgens Beets’ laatste wil staat er op zijn grafsteen: ‘God is mijn licht’. Na zijn dood kreeg hij een straat naar zich vernoemd in Utrechtse Dichterswijk.

 

 

VI uit Machteld uit Guy de Vlaming (1837)

Zijt gy het, jonge Burchtvrouw, gy?
Die, in dees vensternis verscholen,
U toegeeft in uw mymery,
Uw droeve blikken om laat dolen?
Hebt ge, in ’t weemoedig avonduur,
Den zwaren zetel hier geschoven,
Waar ’t maanlicht schemert op den muur,
En slaat dien matten blik naar boven? –
Neen, dit ’s de blonde Machteld niet,
Die, met den bruidkrans op de lokken,
Het zedig Vlaamsch gehucht verliet,
En Poelgeest’s Huizing heeft betrokken;
Die (nog zoo weinig maanden pas!)
Aan vromen Guy door de echt verbonden,
De huwlijksvreugd heeft ondervonden, –
Of kwijnt het echtlijk heil zóó ras?…
Wat zijt ge bleek! Die blaauwende oogen
Verloren zy dien tintelvonk,
Waar levenslust en liefde in blonk?
Een nevel heeft hen overtogen;
Een tranenvloed ontstroomt hen nu –
O Zeg, wat smart vermagerde u?
Gy (gy een beter noodlot waardig)
Wat bui viel, Lelie! zoo wreedaardig?
En, Lam! wat stormwind was zóó ruw?