Spring naar content

Foto: Jac. de Nijs / Anefo

Bibliografie

Heimwee (1918) Mijn zuster de negerin (1935) Senorita Campbell (1938) Betekenis in Toledo (1945) Navrante zomer (1946) Bid voor Camille Willocq (1946) Bewolkt bestaan (1948) De afwezigen (1952) Tussen de grijze lijnen en andere gedichten (1970) Galante verhalen (1976) De gevolgden (1982) Verzameld werk 2. Gedichten (1985) Verzameld werk 3. Verhalen (1986) Verzameld werk 4. Bewolkt bestaan (1986)


Links


41. Cola Debrot

1902-1981

Cola Debrot (Bonaire, 1902 – Amsterdam, 1981) was een Antilliaans auteur, bestuurder en diplomaat. Hij studeerde rechten in Utrecht en had van 1921 tot 1925 veel contact met Jan Engelman en Albert Helman. In 1935 debuteerde hij met de lange novelle ‘Mijn zuster de negerin’, in het maandblad ‘Forum’.

Op 14-jarige leeftijd vertrok Debrot van Bonaire naar Nederland om in Utrecht rechten te gaan studeren. Met schilder Pyke Koch woonde hij een tijd in een studentenhuis boven sigarenmagazijn Het Vosje in de Nobelstraat, later in het befaamde kunstenaarshuis Oude Gracht 341, waar ook Nijhoff en Engelman woonden: “Als ik ’s nachts naar huis liep, hoorde ik tussen het Janskerkhof en het Domplein onderaardse stemmen die spraken van liefde en verlangen, van verdriet en tranen. Het waren waarschijnlijk de stemmen van de Romeinen. Je werd er wel melancholiek van.”

In 1928 trok Debrot naar Parijs, waar hij trouwde met de danseres Estelle Reed. Hij keerde in 1931 terug naar Nederland en ging medicijnen studeren. In 1942 vestigde hij zich als arts in Amsterdam.

In 1948 keerde Debrot terug naar de Antillen, waar hij zich vestigde in Willemstad en actief was op cultureel gebied, met name voor het Cultureel Centrum Curaçao. Hij werd gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen in 1952 en tien jaar later gouverneur. In 1970 keerde hij definitief terug naar Nederland en richtte hij zich op het schrijven.

Debrot kwam in 1981 te overlijden nadat hij een maand na een voorspoedige operatie aan prostaatkanker alsnog een bloeding kreeg. Hij werd gecremeerd en zijn as werd vanaf een schip van de Koninklijke Marine verstrooid op de Noordzee.

Witte bloesems uit ‘Navrante zomer’ (1946)

Straks zie ik van haar avondjurk de slippen,
wanneer zij heenglijdt uit de schaduwplek.
Nu kijk ik naar de onrust van haar lippen
en naar het maanlicht aan haar wang en nek.

Wij zouden wel hartstochtlijk willen wenen,
getroffen door de gunst van het geluk
tot ik van de jasmijnen, maanbeschenen,
het takje witte bloesems voor haar pluk.

Blijken van liefde worden uitgewisseld,
ofschoon wij zwijgen in het licht der maan,
omdat met woordengalm slechts wordt bedisseld
de eenzaamheid van ons bewolkt bestaan.