Spring naar content

Foto: Herbert Behrens / Anefo

Bibliografie

Machten (1902) Het beloofde land (1903) Verleden (1903) Wat komen zal (1904) Kinderen (1905) Grenzen (1907) Het hoogste recht (1907) Zorgen (1907) Armoede (1909) Een dorre plant (1909) Bloesem (1912) Novellen voor de jeugd (1913) De ongeweten dingen (1915) Het spiegeltje (1917) Aan den overkant (1920) De moderne vrouw en haar tekort (1921) In de engte (1922) Blijde geboorte (1923) De straat (1924) De moeders (1925) Dans (1926) Springvloed (1926) Twee voeten (1928) Tooverlantaarn (1929) De klop op de deur (1930) De verschijningen der menschenziel in het sprookje (1932) Het kind in den strijd met leugen en vrees (1932) Sarai (1933) Vrouw Jacob (1935) Paul (1936) Ester (1938) Aan den grooten weg (1939) Uren met Andersen (1940) Dierentuin (1941) Geef acht (1945) Goud uit stro (1950) De wekker (1952) Vier grote Oranjes (1954) Kleine kruisvaart (1955) Altijd elders (1956) Finale (1957) De eeuwige andere (1959) Momenten (1961) Honger (1962) Uit de kartonnen doos (1967) Heiligdom van 't hart (1951) Boeket uit het werk van I.B.B. (1965) Met de tanden op elkaar. Dagboeknotities 1940-1945 (1975)


Links


36. Ina Boudier-Bakker

1875-1966

Ina Boudier-Bakker (Amsterdam, 1875 – Utrecht, 1966) was schrijfster van romans en woonde het grootste deel van haar lange leven in Utrecht, waar haar man directeur van het postkantoor was. Sinds 1928 woonde Boudier-Bakker op Oude Gracht 333, waar ze haar bekendste werk ‘De klop op de deur’ (1930) schreef, dat later met veel succes bewerkt werd tot televisieserie. Ze is de enige Nederlandse auteur die al bij leven een straat naar zich vernoemd kreeg.

Boudier-Bakker groeide op in een beschermd, gegoed burgerlijk gezin. In Amsterdam doorliep ze de HBS en volgde later studies Nederlands en Frans, welke ze niet voltooide. Later was ze enige tijd lerares. Er was echter maar één ding dat ze echt graag wilde doen, en dat was schrijven. Voor dit doel gaf ze haar baan als lerares op.

Vanaf 1897 verschenen haar eerste werkjes in kranten en tijdschriften. Boudier-Bakker debuteerde in 1902 met de novellebundel ‘Machten’ en haar eerste roman was ‘Het beloofde land'(1903). Haar bekendste roman is ‘De klop op de deur’, welke in 1930 verscheen en groot succes beleefde. Centraal in Boudier-Bakkers werk staat de onvolkomenheid van menselijke relaties. Omdat de mens het diepste in hem niet kan uiten, is hij absoluut eenzaam. We moeten deze eenzaamheid aanvaarden om te kunnen leven.

In 1964 ontving ze de Tollensprijs voor haar gehele oeuvre. Boudier-Bakker overleed in 1966 op 91-jarige leeftijd.

 

 

Fragment uit Een klop op de deur (1930)

“Donker de gekartelde dakenlijn tegen een lichte maanlucht, rezen de achtergevels der Warmoesstraathuizen vlak aan het havenwater op. In de flauwe kabbeling spiegelde zich hun grillige lijn – gleed een roode schijn het zwart in, waar een venster onbedekt bleef. Van de schepen, gemeerd aan den wal, vonkten enkel de lichtjes in den top van den mast – een rookzuiltje uit een kombuis kronkelde op.

Op Het Water vingen de smalle huizen, met hun ronde krulnokken, hun trapgevels, hun platte en hooge stoepen, aartsvaderlijk gemoedelijk met een bankje erop en een ijzeren hek ervoor – in hun kleine ruitjes een glimp van de bijna volle maan, die daar langzaam zeilde over de stad door een bewolkten wilden hemel.

Een korten tijd stond hij recht achter het kantwerk van den Oudekerkstoren, lichtte de fijne spijlen en klokken door. Tot hij voortzeilend weer den toren in donker liet, waaruit nu zilverhelder een stem begon te zingen. Het carillon.

Het zong en dreef uit in de lucht, over de huizen van Het Water, waar de menschen in den oudejaarsnacht plotseling stil werden en opluisterden. Het dreef voort, boven de daken, het noorden toe, over het wijde open IJ naar de Zuiderzee. Het raakte in het oosten den Schreierstoren, en zweefde over de Waag en de Nieuwmarkt. Het gleed de torens van de Mozes en Aäronkerk over naar den Amstel tusschen de koele weilanden en de Paden. De lichte wind droeg het aan daar waar de stad het grootst was, het westen in – over het paleis van den Dam en de Nieuwekerk, om zich te verliezen boven den rumoerigen Jordaan. Daarachter lag de Buitensingel verlaten en zwart, waar de groote molens hun armen hieven onbewegelijk in den nacht.”