Spring naar content


Bibliografie

Avontuur (1930) Mallemolen (1935) De blauwe horizon (1936) De wijde wereld (1936) Tooverlantaarn (1937) Huisjes van kaarten (1938) Maanlicht (1939) Ter herinnering aan Rotterdam (1946) Kasteel te huur (1948) Rouska (1949) Twee negerpopjes (1949) Prinsesje Mimosa (1951) Serenade uit de verte (1951) Liefde en logica (1952) Stad met rose huizen (1954) Op schrijversvoeten door Nederland (1955) De ogen van Roosje (1957) Kathinka uit de Kattesnorstraat (1957) Rinus Spoormus (1959 ) Iboe Poesenversjes (1959) Scheepjes van papier (1962) Kinderverhalen (1965) Twintig ramen aan de straat (1965) De bosjespoesen (1967) Pluk een roos (1967) Een mus op de vensterbank (1969) Weleer. Deel 1 (1971) Weleer. Deel 2 (1976) Het paard lacht (1973) Notitieboek van poesen (1973)


Links


23. Clare Lennart

1899-1972

Clare Lennart (Hattem, 1898 – Utrecht, 1972) is het pseudoniem van Clara Helena Klaver. Ze was romanschrijfster, vertaler en journaliste. Ze debuteerde in 1930 met de roman ‘Avontuur’.

Clare Lennart (Hattem, 1898 – Utrecht, 1972) was de dochter van kunstschilder Luite Klaver en Gerarda Jacoba Doyer. In 1914 startte Lennart met de Rijkskweekschool voor meisjes te Apeldoorn. In 1918 behaalde ze haar onderwijsakte, en later verwierf ze ook bevoegdhedem voor het doceren van Frans en Engels. Toen ze na haar studie in Utrecht kwam te werken, leerde ze haar toekomstige man kennen: de militaire kok Wim van den Boogaard. Hij was echter nog getrouwd en zijn vrouw weigerde te scheiden. Lennarts relatie met Van den Boogaard veroorzaakte een conflict met het Utrechtse gemeentebestuur en in 1927 nam zij ontslag. Vervolgens runde Lennart pensions aan de Nicolaasweg, de Rembrandtkade en de Steenweg en hield ze zich bezig met schrijven. Haar debuut kwam met het verhaal ‘Liefde en logica’, dat in het tijdschrift ‘Groot Nederland’ werd geplaatst. Daarnaast publiceerde Lennart ook in andere tijdschriften als ‘De Groene Amsterdammer’ en ‘Den Gulden Winckel’. In 1935 debuteerde ze met haar humoristische roman ‘Avontuur’. Tevens schreef ze jeugdliteratuur, waaronder het meisjesboek ‘De wijde wereld’. Toen in 1949 ‘Twee negerpopjes’ als boekenweekgeschenk werd gekozen, brak Lennart pas echt door en verwierf ze grote nationale bekendheid. In 1939 vertrok ze naar Rotterdam om dicht bij haar in Delft gestationeerde partner Wim te verblijven.

Na het bombardement in 1940 vluchtte Lennart terug naar Utrecht, waar ze een tijd bij haar zus bleef wonen. Daarna vestigde ze zich aan de Zuilenstraat 10 bis te Utrecht, waar zij wederom een pension opende en vele onderduikers opving in de oorlogsjaren. Haar activiteiten als pensionhoudster combineerde ze met haar werk als schrijfster en journaliste. In 1947 trouwde ze met haar geliefde Wim van den Boogaard, nadat zijn vrouw was overleden. Van den Boogaard overleed in 1960 en op 30 december 1972 kwam Lennart aan de gevolgen van een hartinfarct te overlijden. Ze werd bij haar man begraven op begraafplaats Den en Rust in Bilthoven. Na haar overlijden werd ze geëerd met een straatnaam: de Clare Lennartstraat in de Almeerse Literatuurwijk en in Spijkenisse. Van haar destijds veelgelezen en veelgeprezen oeuvre – dat gloedvolle evocaties van het oude Utrecht bevat – is niets meer in druk. Wel zijn er E-books verkrijgbaar.
Fragment uit ‘Serenade uit de verte‘ (1951)

Die morgen zag ik haar zitten op een caféterras, Erica. Het gaf me een schok van vreugde, zo intens als ik in geen jaren gevoeld had, haar zo onverwachts terug te zien. Wat een geluk dat zij in ieder geval nog leefde! Wat was ze lief, wat was ze mooi! Ach, maar ik zou Erica of Lune of Anja immers nooit objectief kunnen zien, remde ik meteen mijn opsteigerend enthousiasme zoals ik uit zelfbehoud wel geleerd had te doen. Voor mij zouden ze altijd de prinsessen blijven, die me door haar kus uit een boze betovering hadden verlost. ‘Kus’ moest je dan vooral niet letterlijk nemen.

Het verkeer belette me meteen over te steken. Tussen fietsen, auto’s en bussen door zag ik telkens in een flits, aan de overkant, Erica. Mijn eerste indruk was ‘ze is niets veranderd’. Precies zoals ze daar nu zat op dat caféterras, een beetje terzijde alsof ze er niet helemaal bij hoorde, had ze vroeger, afgewend van de klas, in haar schoolbank gezeten. Met haar gedachten was ze dan ver weg geweest, bijvoorbeeld bij de kabouters, wat zoiets zeggen wou als ‘op een andere planeet met andere mogelijkheden, andere waarden, vooral ook een andere logica dan op de onze.’

Terwijl ik zo goed en zo kwaad als dat ging door de verkeersstroom heen naar Erica stond te kijken, betrapte ik mezelf op het neuriën van een versregel. ‘Dat gij d’ a….a….aard zoudt sieren.’ Een belachelijke regel om te zingen in deze tijd, op dit drukke verkeerskruispunt. Hoe kwam ik eraan? Och ja, natuurlijk, het schoolliedje van de leliën op het veld. Wel, ik vòelde inderdaad bij het terugzien van Erica iets van de vrome verrukking, die de naïeve poëet van dat lied bezield moet hebben bij de gedachte aan de schoon-bloeiende leliën. Erica zou overigens wel zeer spottend lachen als ik haar vertelde dat juist dìt lied me te binnen was geschoten toen ik naar haar stond te kijken.