Spring naar content


Bibliografie

Een boecxken van die passie ons liefs heeren (Utrecht: Jan Berntsz, 1516) Boeck tracterende van desen puncten... (Utrecht: Jan Berntsz, 1516) Zuster Bertkens Tractaat van de kerstnacht (Tilburg: Pillot, 1955) Een boecxken gemaket van Suster Bertken die LVII jaren besloten heeft gheseten tot Utrecht in dye Buerkercke ('s-Gravenhage: De Zilverdistel, 1918) Staet op mijn hoge vrolickheit (Utrecht: Het Spectrum, 1956) Het kerstvisioen van Berta Jacobs (Amsterdam: De Beuk, 1961) Een voer beredinge ende een devoet ghebet: wt Suster Bertkens boeck dat sy selver gemaect ende bescreven heeft (Utrecht: Renildis Handpers, 1974) Dit liedekijn heeft ghemaect Baert suster die clusenarinne t'Utrecht (Utrecht: Váva, 1975) Het hofken (Nijmegen: Open Atelier De Westerhelling, 1984) Suster Bertken (Utrecht: UTI, 1989) Die oue drukkerije (2005) Het werk van Suster Bertken (Hilversum: Verloren, 2007)


Links


17. Suster Bertken

1426-1514

Bertha Jacobs (Utrecht, 1426 – Utrecht, 1514) was een kloosterzuster die vanaf haar 30e in een kluis tegen de Buurkerk te Utrecht woonde. Bertken was de onwettige dochter van Jacob van Lichtenberg, die proost van het kapittel van de Pieterskerk te Utrecht was. Vanwege het feit dat zij een bastaardkind was, heeft ze zich in een cel in de Buurkerk van 3,75 bij 4 meter laten insluiten. Deze cel had ze zelf laten bouwen en bekostigd. Leuk weet je is, dat de sleutel van haar cel in de sacristie van het Regulierenklooster lag opgeborgen, daar waar sinds 1 januari 2013 Het Literatuurhuis gevestigd is.

De volgende woorden parafraseren Bertkens wanhoop over haar zondige afkomst:

“Ik ben een bastaardkind. Net als Jezus. Op mij rust de grootste van alle erfzonden. O, mijn God. Hoe kan ik nog leven in een wereld als deze? Mijn hele bestaan wankelt. Ik wil rust. Rust om na te denken, rust om bij God te komen. Al deze dingen leiden mij af van God, terwijl ik, grote zondares, de rest van mijn leven nodig zal hebben om weer bij hem te komen.”

Ze woonde 57 jaar in de kluis in de Buurkerk, waar ze mediteerde, weefde en schreef. Haar cel was altijd onverwarmd, ze liep op blote voeten en onthield zich van vlees en zuivelproducten. Vanuit haar kluis kon ze de kerkdiensten volgen. Voorbijgangers die behoefte hadden aan een luisterend oor en advies konden bij haar terecht.

Bertken heeft twee boeken van haar hand nagelaten. In deze boeken waren liedjes, gebeden, een dialoog tussen de minnende ziel en bruidegom Jezus en religieuze teksten opgetekend, wat ervoor zorgde dat ze als een van de weinige vrouwen een plaats in de Middelnederlandse literaire canon bemachtigde. Op 87-jarige leeftijd kwam Bertken te overlijden, waarna ze in haar cel werd begraven. Een gedenksteen in het plaveisel van de Choorstraat te Utrecht markeert de plek van de kluis.

Fragment uit Een boecxken gemaket ende bescreven van suster Bertken die LVII iaren besloten heeft gheseten tot Utrecht in die buerkercke (1918) (origineel uit 1516)

O scepper alre creaturen, coninc der conigen ende heer der heeren, u goedheit, u gloriosicheit, u overhoghe werdicheit gaet seer hoge boven alle verstandenisse; alle dat lof dat van allen creaturen gheopenbaert mach werden boven inden hemelen ende beneden inder eerden en mach nummermeer genoech wesen tot volcomen lof uwer overhoger onbeghripeliker weerdicheit. O grote coninc, ghi sijt in u onbegripelike, gloriose, overhoghe weerdicheit u selven gehelic bekent, ghi sijt u selves perfecte lof. O gloriose soon gods, ghi hebt ons eewelic gemint, alre getrouweste liefhebber, ghi hebt ons oec also sterckelic gemint dat ghi van dye overste stat der glorien neder gedaelt sijt in dyt iammerlike dal der tranen om ons te visentyeren in onser dyeper ellende, inder groter duysternisse daer wy in waren, inder vaster vanghenisse, inder menichfoudiger dootlike noden, die oversuete bynnenste dijnre bermherticheit ons te ontsluten, van allen lasten ende vanden ewighen doot ons te verlossen. O altemael begheerlike, blenckende, doorluchtige schijnsel des ewighen lichts, glorie der engelen ende alre saligen, gy hebt u gloriose, ongebreclike, onlidelike, onsterflike,eewige godheit verenicht met die arm, crancke, sterflike menscheit ende sijt mensch gheworden. O ghewarighe licht, ghi hebt inder duisternisse gelicht, mer dye duisternisse en heeft u godlike claerheit niet begrepen.